Drie vierkante meter tuin
Rubriek: Boek in de tuin
Ik schaam me. En dat is een effect dat een boek niet snel op mij heeft.
Ik vond slavernij altijd ‘heel erg’. Ik dacht dat ik geen roman over slavernij hoefde te lezen, want die zou alleen die opvatting kunnen bevestigen. Totdat ik – toch – begon aan De ondergrondse spoorweg van Colson Whitehead. Nu pas besef ik slavernij niet zo maar ‘heel erg’ is, maar dat het racisme dat eraan ten grondslag ligt minstens zo virulent is als dat van het nazisme. Nu pas realiseer ik me hoe vernederend de gedachte is dat een mens een ander mens kan bezitten. En nu pas zie ik de werkelijke reden waarom ik nooit eerder een slavernijroman las: ik was bang voor de sentimentaliteit van een pijnlijk verhaal. Bang voor mijn eigen gevoelens.
Voor de zekerheid en helderheid: is De ondergrondse spoorweg sentimenteel? Nee. Is het boek pijnlijk? Ja.
En die pijn zit niet in de eerste plaats in de rampspoed die hoofdpersonage Cora overkomt wanneer ze via een smokkelnetwerk probeert te vluchten naar de vrije staten in het noorden van Amerika. Niet in de medevluchtelingen die worden vermoord, niet in de mensen die worden gestenigd omdat ze haar helpen, niet in de jongen die ze zelf moet doden om te overleven.
De pijn zit vooral in de kleine dingen. In Cora’s tuin van drie vierkante meter. De groentetuin die ze erfde van haar moeder, die de tuin weer erfde van háár moeder. De groentetuin die helemaal niet van haar is. Want hoe kun je iets bezitten als je zelf het bezit bent van een plantagehouder? “Dat allemaal voor haar, zeg,” zie je de andere slaven denken. De hele drie vierkante meter. Waarom respecteren dat haar grootmoeder daar ooit had staan wroeten? Nee, zelfs tradities hebben geen waarde.
Zonder wroeging neemt Blake, een kleerkast van een vent, Cora’s tuintje in en zet er het hok voor zijn hond op. Cora, nog een schriel meisje van net tien, pakt een bijl. Met haar eerste klap sneuvelt het dak van het hondenhok, gevolgd door het gejank van de hond bij wie ze de staart half heeft afgeslagen. Bij de derde slag ligt het hok in puin. De blik van Cora naar Blake vertelt: “Je kunt me misschien aan, maar ik zal je wel toetakelen.”
Ze gebruikte het hondenhok als brandhout, schrijft Whitehead ter bezegeling van haar overwinning. En wanneer ze jaren later in het holst van de nacht de plantage afsluipt, op weg naar het noorden: ‘Ceasar [haar maat] keek met een bedenkelijke blik naar haar uitpuilende zak met bataten, maar zei er niets van.’
Want die drievierkante meter tuin is er natuurlijk niet alleen ter aanvulling op de smakeloze pap die de plantage serveert. Die tuin is een metafoor. Wie haar eigen groente verbouwt, creëert daarmee een sprankje vrijheid voor haarzelf.
Kees Bals
Colson Whitehead, De ondergrondse spoorweg, Atlas Contact (352 pagina’s)
- ook als Dwarsligger (563 pagina’s)
- oorspronkelijk: The Underground Railroad (paperback: Anchor Books, 309 p.)