Het steeds-een-seizoen-te-laat-zijn-syndroom
De tuin van… Agnès
Ik ben in Parijs opgegroeid, op drie hoog. Zo leer je niet hoe preien en pompoenen groeien. Toen ik ongeveer 35 jaar geleden aan deze moestuin begon, wist ik het ook nog niet precies. Wel had ik heimwee naar de kilo’s aardbeien, rode bessen, frambozen, pruimen, en ook snijbiet en sperziebonen die ik als kind oogstte in de tuin van mijn grootouders in de Franse Alpen. Voor mijn gevoel oogstten we toen genoeg om een groot gezin tijdens de drie maanden lange zomervakantie te voeden.
Nou, zo’n heimwee voedt een soort grootheidswaan: ik heb altijd véél te veel gezaaid, veel te dicht op elkaar, nooit genoeg uitgedund. Ik heb er lang over gedaan om in te zien dat je veel moet snoeien. En ook om in te zien dat veel oogsten – voor zover dat lukt, want het mislukt zó vaak – veel werk met zich mee brengt. Hoe bewaar je je oogst, wie doe je met al die pronkbonen een plezier, etc.?
Lijkt het je leuk?
Niets weten over tuinieren, maar wel een grootse droom erbij hebben, en ook nog te weinig tijd aan je tuin kunnen besteden: dat was in het begin ongeveer mijn situatie. Er was toen geen wachtlijst om lid te worden (alles was immers toen anders op de vereniging): ik heb zelfs niet aan hoeven te kloppen, ik werd gevráágd om mee te doen, zonder ander selectiecriterium dan ‘lijkt het je leuk?’ En het lot koos mij, vermoed ik, omdat Marja Oosterman die ik van de basisschool van onze kinderen kende een vriendje zocht voor haar zoontje. En zo hebben mijn Timmy en haar Antal heerlijk in de appelboom van de boomgaard gespeeld.
Maar goed, ik had te weinig tijd. Keer op keer groeide de tuin mij boven het hoofd. En bij te laat wieden en maaien, groeit de berg tuinafval je ook letterlijk boven je hoofd (ik wist toen niets van composteren). Het had iets landelijks, zo’n hooiberg, en bleek ook nog comfortabel: op een ochtend trof ik daarachter, half tot mijn schrik en half tot mijn verlegenheid, een zekere Jan Alex aan die bekende, zich beleefd excuserend, dat het een heerlijke slaapplek was. Of ik niet toevallig koffie bij me had?
‘Origineelste tuin’
Welnu, tussen de spelende kinderen en de filosoferende Jan Alex (hij had zich als filosofiestudent voorgedaan, ik kon dus geen nee zeggen) was het eigenlijk verrassend gezellig. Maar altijd een seizoen op een normaal tuinschema achterliggen, dat bezorgde me wel wat angst.
Ik nodigde op mijn beurt een moeder van de basisschool uit om mee te doen, en dat leverde veel op. Ik herinner me dat zij, Inge, een heel bed kamilleplantjes had gezaaid om daarop te gaan liggen als zij rugpijn had. Eén ligplek voor Jan Alex en één voor Inge, dat had kennelijk wel iets. Want toen de vereniging in 1988 een tuinprijs organiseerde, werden Inge en ik onderscheiden in de categorie ‘origineelste tuin’. Ik ken niet het echte verhaal achter die prijsuitreiking, maar het voelde als een tactiek van de jury: liever een troostprijs ter aanmoediging, dan royeren. Zo heeft de prijs in ieder geval gewerkt.
De ware Tuinjacob
Het mede- of hulptuinderschap bestond formeel niet, het ging zoals je er zin in had. Om mijn wanhoop van steeds-een-seizoen-te-laat-te zijn de baas te blijven, heb ik veel vriendinnen gevraagd om Inge-met-de-te-zere-rug op te volgen. Maar de ene hield ervan om alles op de schop te nemen en ‘te zweten als een otter’, de andere vooral van een goed gesprek bij een kop koffie, de derde wilde een eigen plek voor zichzelf, liefst met veel paars en wit bloeiende winden. Ik heb zelfs een jaar of twee de tuin met een heel gezin letterlijk gedeeld: op hun helft mochten ze doen zoals ze het wilden. Jammer genoeg wilden ze ook af van mijn kersenboom die teveel schaduw gaf. Ze hadden gelijk, maar ik heb het moeilijk geslikt.
Een paar jaar lang is het zo een golvende beweging geweest van enthousiasme en teleurstelling, totdat ik de ware Tuinjacob tegenkwam (een vader van de basisschool deze keer): Kees Geljon, een voorloper van het ecologisch tuinieren en de permacultuur. Ik denk dat de vereniging veel aan zijn inzichten en experimenten heeft gehad. Ik in ieder geval wel, al was zijn uitleg mij niet altijd helder en voel ik me nu, jaren later, nog steeds een beginner. Herscholing is moeizaam.
Structuur én natuur
Ik ben de chronologie kwijt van wat, zonder dat ik dat toen besefte, een echte existentiële onderneming is geworden: hoe leer je af te zien van je nostalgische droom, hoe kom je van je onwetendheid af, hoe ga je om met anderen met wie je graag iets wil delen zonder dat ze je hulpjes worden, van wie wil je graag iets leren zonder dat ze je leiders worden? Een mijlpaal in die chronologie was het moment, vijftien jaar geleden, dat Henk, mijn man, met pensioen ging en aanbood om meer in de moestuin te doen. Hij is nooit echt met pensioen gegaan, maar heeft wel veel grote tuinklussen op zich genomen. De netten over de frambozen en de aalbessen bijvoorbeeld zou ik niet zonder hem kunnen spannen. En hij die niet meer dan een paar rozen verlangde, waarbij verder niet veel in de natuur ingegrepen zou worden, en die bijvoorbeeld snoeien als een misdaad ervoer, hij is een toegewijde snoeier geworden. Zo herschoolde ook hij langzaamaan.
Met zijn hulp lieten mijn angsten en mijn schuldgevoel hun greep een beetje los, ik ontdekte de rust die tuinieren je kan brengen. Als de tuin tenminste zelf een beetje meedoet nadat je het soort midden hebt gevonden tussen een beetje structuur aanbrengen en veel natuur vrij laten. Naast rust schenkt de tuin me eindeloos veel ogenblikken van ontroering en vreugde, met name in het begin van de lente als het prille groen de moeite van het (voor)zaaien beloont, maar eigenlijk in elk seizoen. Oogsten is een feest, en gelukkig houdt Henk van koken.
In mijn ‘existentiële onderneming’ is dus eindelijk ontspanning gekomen in de plaats van angst, en rust in de plaats van schuld. Maar het syndroom van het steeds-een-seizoen-te-laat-zijn ligt nog altijd op de loer en de vraag hoe je in harmonie een landje deelt met anderen heb ik nog niet helemaal opgelost.
Met een boek onder de appelboom
Ik ben echter aan een nieuw hoofdstuk begonnen met Titia Bosschloo’s trouwe en efficiënte hulptuinster Mirjam ten Brinke, die onder meer kan schilderen en tangodansen. En die dus oog heeft voor compositie, voor kleur, en gevoel voor samen bewegen. Waarschijnlijk brengt dat een zichtbare wending in mijn aanpak van de tuin. Ik ben wellicht meer van de structuur, het vormgeven, de nodige bouwsels, zij is meer van de ingevingen, de fantasie, het mengen van groenten en bloemen bijvoorbeeld. Maar we beïnvloeden elkaar. Daarnaast leeft de stille afspraak dat, binnen een afgesproken tuinstructuur en planning, ieder zich vrij voelt om eigen initiatieven te nemen. Zo gebeurt het vaak dat we elk in een andere hoek werken en dat voelt heerlijk. Zeker als er geen andere geluiden zijn dan het zingen van de vogels.
Ook op een hele goede vriend van Titia, Kaj Hulsenbosch, die haar vele jaren in haar tuin heeft geholpen, kan ik voor grote klussen rekenen.
Dankzij Henk, Mirjam en Kaj, komt er misschien een dag waar ik naar de moestuin zal komen met een boek: twee uur in de schaduw van de appelboom zitten lezen… of liggen nietsdoen… Omdat ik met al die zorgzame handen eindelijk erop zal vertrouwen dat de tuin het ook uit zichzelf al goed genoeg doet.
Agnès Vincenot