Tortels

Wintervertelling Tortels

Het was het einde van de dag, het eind van een koude dag, zo’n dag waarop Robin vrijwel niets te eten had gevonden. Omdat het roodborstje nog een praatje wilde maken, daalde hij af naast Mees de merel, die op zijn lievelingsplek zat, de nok van het tuinhuis. Robin draaide zijn kopje in de richting van zijn buurman, maar die bleef strak voor zich uit kijken. Robin strekte zich, schudde met zijn lijfje en overwoog om een paar tonen te zingen, maar besloot toen toch om eerst nog even de blik van Mees te volgen. Die keek recht in de ondergaande zon. Pas op het moment dat zijn ogen aan het rode licht waren gewend, zag Robin twee duiven op een boomtak zitten. Twee tortelduiven. Hij kende ze wel. Hun naam niet. Hij sprak nooit met duiven. Waarom wist hij niet. Misschien omdat hij vond dat ze niet echt konden zingen. Of was het omdat ze zo lomp waren, zo dik en dat ze zo lawaaierig vlogen?

Ze zaten tegen elkaar aan. Het leek eerst dat dit vanwege de kou was, maar toen zag Robin hoe ze hun kopjes tegen elkaar aanwreven en hij hoorde ze zelfs zacht koeren. Robin voelde hoe hij zijn veren nog wat verder rechtop zette.

Op dat moment maakte Mees een geluid dat leek op een zucht. Een diepe zucht.

‘Nou ja…’ zei Robin.

‘Heb jij dat ook,’ vroeg Mees, die hoewel hij Robin nog geen moment had aangekeken hem allang moest hebben opgemerkt, ‘heb jij ook dat je zou willen dat de dagen weer wat langer werden?’

‘Hmm…’ zei Robin, ‘het zou fijn zijn als er weer eens een mier te verschalken zou zijn.’

‘Weet je…’ zei Mees en vervolgens maakte hij nog eens dat rare geluid.

‘Weet je…’ begon Mees opnieuw, ‘eigenlijk… zou ik het best fijn vinden om Roos weer te zien.’

Robin voelde zich rood worden. Hij was natuurlijk al rood, maar nu werd hij helemaal rood, alles aan hem was rood. Zo rood dat zelfs de lucht om hem heen rood kleurde. En dat niet alleen. Hij groeide ook. Hij wist zeker dat hij nu nog groter was dan Mees. Ja, groot én rood.

‘We moeten…’ zei hij, en daarna moest hij even slikken, omdat het was alsof hij zo groot en rood was dat de woorden niet meer uit zijn keel konden komen, ‘we moeten… we moeten ze wegjagen… die tortels!’

Hij had zijn woorden nog maar net aan de koude lucht bloot gesteld of hij merkte dat hij het nu was die zonder naar zijn buurman te kijken, doorhad dat die hem aanstaarde. Hetzelfde moment merkte hij dat hij kromp, dat hij kleiner en kleiner werd, kleiner dan hij ooit was geweest. Hij was nog wel steeds rood, maar dit was een heel ander soort rood als zojuist. Alles om hem heen leek donker, terwijl hij wist dat avond niet zo snel had kunnen invallen. Robin wilde nog maar één ding: verdwijnen in het zwart.


Mees keek hem na en weer maakte hij dat geluid waarvan hij zelf evenmin wist waar hij het vandaan haalde.

‘Het was een koude dag,’ zei de merel.

Kees Bals

Dit vind je misschien ook interessant...